Anatomie en aandoeningen van het paardengebit
Voor paarden is een goed gebit van levensbelang, zoals het spreekwoord luidt: “no foot, no horse’, zo geldt ook ‘no tooth, no horse”. Zodra een paard problemen krijgt met het gebit, gaat de voedingstoestand achteruit en wanneer de problemen ernstig zijn, kan dit zelfs tot de dood van het paard leiden.
De evolutie van het paardengebit
Het moderne paard stamt af van de eerste paardachtige, Eohippus genoemd. Dit kleine diertje van zo'n 40 cm hoog met vier tenen per poot was een planteneter in het eoceen en de voeding van Eohippus bestond uit bladeren, zaden en vruchten. Vanuit dit kleine paardachtige dier ontstond in miljoenen jaren een éénhoevige soort. Hieronder vallen het paard en de paardachtigen zoals de ezel, onager en de muilezel.
Het gebit van Eohippus was relatief eenvoudig en vooral ingericht om het voedsel te kneuzen. Door klimaatsveranderingen veranderde het voedselaanbod van het oerpaard van zaden en vruchten naar steppegrassen die veel stugger en vezeliger waren. Het gebit moest in staat zijn de grassen te vermalen om zo de voedingsstoffen uit het gras beter te kunnen opnemen. Gedurende een periode van miljoenen jaren paste het gebit zich aan en de volgende veranderingen vonden plaats:
- de kiezen werden groter zodat het kauwoppervlak groter werd
- de tanden bleven groeien zodat er ondanks slijtage voldoende tandoppervlak behouden bleef
- de samenstelling van de tanden werd steeds harder om slijtage tegen te gaan
- de schedel veranderde van vorm om plaats te bieden aan de lange tandwortels en de kaken werden steeds groter om de aanhechting van de kauwspieren plaats te geven.
Het moderne paard heeft een ander probleem, door de huidige levensomstandigheden van het paard wordt het gebit niet meer optimaal benut. Weinig paarden hebben nog de mogelijkheid om taaie, stugge grassen te vermalen met de tanden waardoor er problemen met het gebit kunnen ontstaan.
Onderhoud van het paardengebit
Door het veranderde voer en het steeds meer op stal staan van het moderne paard, wordt de behoefte aan controle van het gebit door een paardentandarts steeds groter. Tanden slijten niet meer volledig af omdat het voer te zacht is en er verhoudingsgewijs minder ruwvoer versterkt wordt, hierdoor ontstaan scherpe randen aan de kiezen die het paard pijn kunnen bezorgen tijdens het eten en rijden met bit. Wanneer een paard een normale stand van de kaken en tandenrijen heeft, is een jaarlijkse controle van het gebit voldoende. Tijdens deze controle kunnen kleine haken weggehaald worden.
Paarden met een afwijkende stand van boven- of onderkaak of paarden met een afwijkende tandenrij hebben een regelmatige controle nodig om het gebit in balans te houden. Tanden kunnen dan ingekort worden of in de juiste vorm geslepen worden om het kauwoppervlak zo optimaal mogelijk te houden.